Werkvoorbereiding
Eisen aan de ondergrond
- De ondergrond moet draagkrachtig zijn, vormstabiel, stevig, ontdaan van losse delen, stof, olie, vet, rubbersporen en andere stoffen die de hechting nadelig kunnen beïnvloeden.
- De hechttreksterkte van de ondergrond moet gemiddeld ten minste 1,5 N/mm² zijn (kleinste enkele waarde ten minste 1,0 N/mm²), de druksterkte ten minste 25 N/mm².
- De ondergrond moet mat vochtig zijn, maar geen vloeistoffilm hebben en niet aan grote temperatuurschommelingen (dampdruk) onderhevig zijn.
- In dit geval is in het algemeen twee lagen grondering vereist.
- Beton max. 6 massa-% vocht en Cementdekvloer max. 6 massa-% vocht
- De ondergrond gedurende het gebruik beschermen tegen negatieve vochtinwerking.
- Zwak zuigende ondergronden testen of deze geschikt zijn om te coaten, eventueel een proefvlak opzetten.
- Bij de verwerking op zogenaamd groen beton (w/z < 0,45) moet de ondergrond geschikt zijn om te stralen respectievelijk schuren.
Voorbereidingen
- De ondergrond op de juiste wijze, zoals bijv. stofvrij stralen of diamant schuren, voorbewerken, zodat aan bovenstaande eisen wordt voldaan.
- Beschadigingen en onvolkomenheden in de ondergrond met Remmers PCC systemen of met Remmers epoxy mortels vlak en strak dichtzetten.
Verwerking
- De harder (component B) volledig aan de basishars (component A) toevoegen.
- Vervolgens het materiaal met een langzaam draaiende, elektrische mixer (ca. 300 – 400 omwentelingen/min.) vermengen.
- Het mengsel in een andere emmer overgieten en nogmaals grondig mengen. Een minimale mengtijd van 3 min. aanhouden.
- Sliertvorming duidt op onvoldoende vermenging.
- Bij gevulde systemen het harsmengsel met de overeenkomstige hoeveelheid vulstof langzaam roerend toevoegen en goed mengen.
- Het kant-en-klare mengsel direct na de voorbereiding in zijn geheel op de goed voorbereide ondergrond gieten en met geschikt gereedschap verdelen.
Toepassingsvoorbeelden
Impregnering / versteviging
- Het materiaal tot max. 20 massa-% met Verdunning V 101 verdunnen en tot verzadiging op de ondergrond aanbrengen. Met geschikt gereedschap, bijv. rubberen vloertrekker, verdelen en vervolgens met een epoxyroller in de ondergrond inwerken. Eventueel is het noodzakelijk meerdere lagen aan te brengen.
Grondering
- Het materiaal vol en zat op de ondergrond aanbrengen. Met geschikt gereedschap, bijv. rubberen vloertrekker, verdelen en vervolgens met een epoxyroller narollen, zodat de sporen in het oppervlak van de ondergrond volledig gevuld worden. Eventueel is het noodzakelijk meerdere lagen aan te brengen.
Egalisatielaag / schraplaag
- Het tot 1 : 1 naar gewichtsdelen gevulde materiaal op de goed voorbereide ondergrond aanbrengen, met een geschikte spaan verdelen en eventueel met een prikroller narollen.
Kunstharsmortel
- Het tot 1 : 10 naar gewichtsdelen gevulde materiaal met een spaan verdelen en glad afwerken.
Basislaag voor instrooivloeren
- Het tot 1 : 1 naar gewichtsdelen gevulde materiaal op de goed voorbereide ondergrond aanbrengen, met een geschikte getande spaan / getande vloertrekker verdelen en eventueel met een prikroller narollen. De nog verse basislaag overvloedig met vuurgedroogd kwartszand instrooien. Na verharding niet gebonden, overtollig materiaal verwijderen.
*Zie voor het gemiddelde verbruik van bovenstaande toepassingen het tabje: ’technische gegevens’
Verwerkingsvoorwaarden
- Tijdens het uithardingsproces het aangebrachte materiaal tegen vochtigheid beschermen, omdat anders oppervlakteverschil en verminderde hechting kunnen optreden.
- De relatieve luchtvochtigheid mag niet meer dan 80% bedragen.
- De ondergrondtemperatuur moet gedurende de applicatie en uitharding min. +3°C boven de dauwpunttemperatuur liggen.
- Materiaal-, omgevings- en ondergrondtemperatuur: min. +8 °C tot max. +25 °C.